Veldslag

Veldslag

Ik ben gisteren naar het veldrijden gaan kijken.  Dat zou geen nieuws mogen zijn, maar het was toch al jaren geleden.  En toen was ik er als helper, niet als toeschouwer.  Nu dus wel.  Met grote dank aan Robin, die voor een VIP-ticket zorgde.  En met grote dank aan alle organisatoren die ervoor zorgden dat er dit jaar een veldrit was in Essen.  Dat was geen evidentie, zoals we allemaal ook in de pers hebben kunnen lezen.  Om allerlei redenen groeide de organisatie de Molenheidevrienden boven het hoofd.  Gelukkig stonden enkele ondernemers klaar om op korte termijn hun schouders mee onder de organisatie te zetten.  Gelukkig konden ze ook rekenen op de vrijwilligers van de Molenheidevrienden en van een reeks andere Essense verenigingen – die zo opnieuw het aangename aan het nuttige (voor hun verenigingskas) konden paren.

Ook het gemeentebestuur werkte mee, maar zeker financieel had er voor mij wat meer moeten kunnen : dat had wellicht ook de ruimte om de verenigingen nog meer te betrekken en te steunen vergroot.  De voorbije jaren besteedde Essen geld aan allerlei wielerevenementen, maar nu de eigen veldrit (met meer dan 50 jaar traditie) erom vroeg, kon er maar heel weinig.  Terwijl voor een gemeente als Essen, die ligt waar ze ligt, een veldrit toch sowieso een uiterst sterke „kom bijeen”-activiteit is.  Bovendien ook één van de weinige die onze gemeente wat uitstraling geven.  Zo vaak komen we niet rechtstreeks op tv.

Ik heb wel eens meewarig gedaan over het veldrijden.  Het WK was ooit meer het Open Kempens Kampioenschap, en met de echte internationalisering wil het nog altijd niet zo goed lukken – bij de dames beter dan bij de heren, overigens.  Maar net daarom hoort een veldrit natuurlijk wel bij Essen, natuurlijk : New York, Tokio en Nairobi doen nu eenmaal niet mee.

Van de deelnemerslijsten kende ik alleen Marianne Vos bij de dames, en Zdeněk Štybar en Tom Meeusen bij de heren.  Van de beide finale top-3s kende ik dus één naam (wel een topatlete, natuurlijk).  En ik ken er natuurlijk wel genoeg van om vast te stellen dat de race niet meteen spannend was.  De winnaars stonden snel vast, de nummers twee en drie bij de heren ook, en de nummer twee bij de dames liep tegen het einde ook een eind uit op de concurrentie.  Het Essense parkoers is ook niet het mooiste ter wereld, al moet ik toegeven dat er met hard werken best wel een mooi geheel van was gemaakt.  Die zandbak zou ik wel afdekken voor de race of zo, want het natte zand slaagde er niet echt in om mee scherprechter te spelen.  Bovendien werd er vooraf vooral over de afwezigen gesproken.  Misschien kende ik er daar wel meer dan van de aanwezigen, al moeten ze zich toch ook niet te veel illusies maken op dat vlak – en heeft de organisatie dat ook wel mooi gepareerd met hun terechte kritiek op de startgelden.

En toch.  Alles bij elkaar heb ik me erg goed geamuseerd.  Veldrijden blijft een toegankelijke en toeschouwersvriendelijke sport, met een gebalde wedstrijd (een uur) en veel ruimte voor „leven” naast het parkoers.  Een investering in sociaal weefsel.  De organisatie liep ook, voor zover ik het kon zien, mooi op wieltjes, al weet ik niet of die beeldspraak in deze context optimaal is, want in veldritwielen kruipt veel zand en modder.  De organisatoren verdienen dus felicitaties en een hartelijk dankjewel namens de Essense gemeenschap.  En ik heb eigenlijk al zin in de Robotland Cross van 2020.  Misschien moet ik zorgen dat ik tegen dan mijn pronostiek ook zelf kan invullen…

Reageren is niet mogelijk.