Bijna goed

Bijna goed

Elke sportploeg kent ze. Er zijn de hondstrouwe supporters, die na een slechte wedstrijd tegen Lotenhulle of San Marino nog luid zingend achterblijven. De echte supporters, die bij een mooie actie applaudisseren, al is rest van de wedstrijd niet om aan te zien. De gewone supporters, die wel wat enthousiasme inleveren als het minder goed gaat, misschien wat minder actief worden, maar toch maar blijven volgen, in vast geloof op betere tijden. Maar ook de „goed weer” supporters, die pas wanneer het goed gaat, en er een belangrijk toernooi aankomt bijvoorbeeld, „hun” ploeg terug ontdekken. En dan heb je mij nog – en de Rode Duivels.

Voetbal dus. Ik kan me niet herinneren wanneer ik voor het laatst een wedstrijd had uitgekeken. De laatste wedstrijd (op tv of live) die ik zag dateert op zich ook alweer van enkele jaren geleden, laat staan één van de Duivels. Het begon in 1986 – Mexico. Ik herinner mij dat ik toen heb genoten van de 1/8 en 1/4 finales. En dat ik me, als 14-jarige, daarna vooral heb geërgerd.

Natuurlijk was het mooi om de halve finales te halen. Maar dat dat toen plots genoeg was ! Dat al vóór die wedstrijd de mentaliteit van „het is wel mooi geweest, we hoeven nu ook weer geen wereldkampioen te worden” de kop opstak. Niet omdat het team daar niet goed genoeg voor was. Niet omdat Maradona nu eenmaal geen doetje was. Neen, gewoon omdat het niet zonodig hoefde.

Sindsdien kijk ik nog steeds trouw naar wedstrijden van succesvolle teams uit deze regionen, ook om hen te steunen. Ik mis geen enkele halve finale van de Champions League waarin Anderlecht, Brugge of zelfs Standard, Genk of Gent aantreden. Antwerp of Beerschot mag ook, maakt me niets uit. Finales van de Europa League ? Idem. Voor de nationale ploeg ben ik zelfs opvallend mild. Halve finale van het EK ? Ik kijk. En op het WK volstaat zelfs de kwartfinale, ook ná Mexico. Op voorwaarde dat ze die wel willen winnen, natuurlijk.

Pas op, ik waardeer ze hoor, de generaties van Rode Duivels die het moesten hebben van noeste werkkracht, van op tijd het been uit te steken of desnoods het stramme lijf en leden voor de goal te gooien. Van de stugge verdediging en de gelukkige counter. Van de zeldzame klasseflits. Ik loof hen prijs hen daarvoor, zeker als ze deden wat ze konden. Zolang niemand me maar vraagt om dan ook tevreden te zijn met dat „goed genoeg”. En om, godbetert, naar de match te kijken in plaats van een kort wedstrijdverslag en eventueel een analyse in de krant te lezen. Het blijft maar voetbal, natuurlijk.

U begreep het al, ik heb dus naar de kwartfinale van het WK gekeken. Op een iPad in de keuken, ergens ver van hier. De Rode Duivels hebben niet slecht gespeeld, al was het vooral in de tweede helft wat pompen of verzuipen. Dat gele team (zeker die met zijn rare kapsel) kreeg toen plots nogal veel ruimte, en had pech bij de afwerking – ze stootten ook op een goede doelman, maar ook die keeperstraditie past natuurlijk een beetje in het “goed genoeg”-verhaal.

Hierbij dus de deal : als de uitgesproken favoriet -want dat mag hopelijk nu toch gezegd worden- de twee volgende wedstrijden wint met nog wat meer overtuiging, dán is het goed genoeg voor mij. Ik ga dan zelfs “ja !” roepen en applaudisseren. En hier nog een stukje over voetbal schrijven. Onder het motto “Het kan niet op !”…

Reageren is niet mogelijk.